Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Ezau [56]haatte Jakob om dien zegen, waarmede zijn vader hem gezegend had; en Ezau [57]zeide in zijn hart: De dagen van den rouw mijns vaders naderen, en ik zal mijn broeder Jakob doden. 56. Deze haat is overgeerfd op de kinderen en nakomelingen; Ezech.35:5; Amos 1:11; Obad.:10 57. Te weten, bij zichzelven. Hoewel hij het niet alleen gedacht heeft, maar ook met woorden of gebaren geopenbaard, aldus dat het ter oren van zijn moeder gekomen is, gelijk blijkt vs.42.